Beverstaart-daktegel 0000.0011

 

        Literatuur

- Haslinghuis, E.J. & H. Janse, Bouwkundige termen. Verklarend woordenboek van de westerse architectuur- en bouwhistorie. Leiden (Primavera Pers), 20014e druk/1e druk: 1953 [643 blz. ISBN 90.74310.77.X]. Hierin "Beverstaart": blz. 73 (1e betekenis; de tekening toont een ruitvormige daktegel, de tekst sluit de rechthoekige vorm niet uit - jp1104)

- Zwiers L., Bouwkundig Woordenboek. Eerste deel: A-K. Amsterdam (Van Holkema & Warendorf), z.j. [1920]. [685 blz. ISBN -]. Hierin "Beverstaart": blz. 119 ("Vlakke dakpan, ongeveer 2½-maal zoo lang als breed, aan de onderzijde halfrond (zie fig.; vindt voornamelijk toepassing voor kleine daken, z.a. torendaken, afdekking boven stoepen, van dakramen enz. Meestal zijn ze, behalve van twee neuzen, voorzien van twee spijkergaten, waardoor ze op het dakbeschot kunnen worden vastgehecht. In dekking komen ze veel overeen met het leiendak. Gewoonlijk zijn ze 35 à 42 cM. lang, 15-16 cM. breed en i à 2 cM. dik; het gewicht wisselt af tusschen 1,4 en 2,1 K.G. Vermoedelijk zijn ze reeds in de 12de eeuw voor 't eerst in Frankrijk gemaak, doch komen thans overal voor. Ze zijn ook veel bekend bij haar Duitschen naam Biberschwanz, terwijl ze in Oostenrijk Ochsenzunge (Ossetong) heeten. Alhoewel klein van formaat en betrekkelijk licht, leveren deze pannen toch de zwaarste bedekking op, daar ze steeds dubbel over elkaar komen. Ze komen in alle kleuren voor en geven dikwijls een zeer fraaie bedekking" - dit is de relevante tekst volledig)

- Koepf, Hans, Bildwörterbuch der Architektur. Deel in de serie 'Kröners Tachenausgabe', nr 194. Stuttgart (Kröner), 1985ongewijzigde herdruk van 2e druk uit 1974/1e druk 1968. [451 blz. ISBN 3.520.19402.3]. Hierin "Biberschwanz": blz. 64 ("der gewöhnliche flache Dachziegel")